Filosoof Jan Bor beschrijft zijn jarenlange ervaringen met het Zenboeddhisme in ‘Onzen; over moderne spiritualiteit’. In de binnenring van het Boeddhisme spreekt men van het weten van hart. Dat is aantrekkelijk voor veel westerlingen die enerzijds de beknelling van de Verlichting ervaren. En anderzijds de leegte van het bestaan. Dan stel je je open voor iets dat meer biedt dan alleen wetenschap, techniek en de verstandelijke beheersing van het leven.
Jan Bor zegt in ‘Onzen; over moderne spiritualiteit’ dat de mens angst heeft voor het besef dat er geen vast of te fixeren zelf is. Daarom dreigt er een continue angst voor leegte. Zen geeft aan dat je juist moet afdalen in die leegte. Dan wordt het een diepte met innerlijke vrijheid. Daar heb je een gekwalificeerde leraar voor nodig. Die laat je keihard werken, veel herhalen zoals met toonladders. En daar gaat het mis, volgens Bor. Het oefenen wordt het doel en is niet langer een middel. Je wordt murw en je hebt in je ingekapselde cocon geen contact meer met wat er maatschappelijk speelt.
Om bij het hart te komen en dat te legen moet je oefenen in aanvaarden. En je leven strak en gedisciplineerd inrichten. Alles wat je doet is oefenen volgens de regels die gelden. En als je daarvan boos wordt dan moet je die boosheid ‘uit-lijden’. Bor stelt dat het allemaal niet exact is uit te leggen en dus moeilijk in praktijk te brengen. Maar ‘je moet ervoor gaan’. Dát alleen al maakt je steeds afhankelijker van de leraar die dat al zo goed beoefent. Sommige volgers gaan daar zo ver in aldus Bor dat zij zich gaan gedragen als de leraar.
Interessant is zijn beschouwing over Boeddhisme als religie. Juist Boeddhistische kringen ontkennen hevig dat het een religie is. Boeddhisme is immers een leefwijze, een levenskunst. Maar Bor noemt het “een religie in een ander jasje”. Kijk maar naar het gebod van overgave. In elke religie wordt op grond van het onuitspreekbare en onverklaarbare aangegeven hoe je over te geven en hoe je je moet verhouden tot het bovenaardse en de medemensen. Dat moet je niet rationeel benoemen want dan ga je theoretiseren en er afstand van nemen.
Ook uit de rituele handelingen blijkt volgens Bor dat Zen religieus is. De heilig aandoende rituelen bevatten normatieve boodschappen: houd je in, wees alert op wat je doet en hoe je het doet. Het zijn gestandaardiseerde geragspatronen die worden aangeleerd en nagespeeld. Zitten en mediteren op de voorgeschreven manier. Niet bewegen, geen geluid, niet opstaan of toegeven aan spontane ingevingen. Je mag niet jezelf op de voorgrond plaatsen of van anderen verschillen. In de verticale relatie met de leraar word je in nederigheid ontvankelijk voor overgave en onderwerping. De onmondigheid neemt toe en de eigen autonomie neemt af. Bor maakt de vergelijking met Japanse kamikazepiloten die zonder enig eigen denkvermogen de opdracht van hogerhand uitvoerden.
Aan het einde van ‘Onzen’ keert Bor terug naar enkele grote westerse denkers. Spinoza bijvoorbeeld die aan de basis staat van ons westers denken over de vrije en onafhankelijke mens. Want ‘Onzen’ is niet alleen een botsing van het individu Bor met Zen. Het is vooral de westerse mens die botst als hij hecht aan zijn vrijheid en autonomie. Maar de Boeddhist zal zeggen dat deze Bor een te groot ego heeft en dat hij dát juist moet afleren om zich over te geven en open te stellen.
Een binnen wereldlijke religiositeit
Tot zover de reflecties op ‘Onzen; over moderne spiritualiteit’. Een afsluitende opmerking bij de stelling dat Zen een religie is. Stoker (1993) stelt zich de vraag Is vragen naar zin vragen naar God? Het antwoord is deels bevestigend. Een religie overstijgt als betekenisgevend geheel de aardse mens. Als ‘laatste grond’ vindt religie rechtvaardiging in zichzelf. Door rituelen te doorleven, onderhoudt de mens de religieuze interpretaties, betekenissen en waarden; en de geldende gedragsnormen.
Stoker wijst erop dat met het verbrokkelen van het hemels baldakijn het Christendom niet langer de exclusieve leverancier van overstijgende, betekenis gevende kaders is. Existentiële vragen worden ook door andere betekenis gevende kaders beantwoord om het zinloze duister af te wenden. Stoker noemt die betekenis gevende kaders ‘binnen wereldlijke of seculiere religiositeit’. Hij stelt die binnen wereldse kaders tegenover een religie die uitgaat van ‘een buiten wereldlijke werkelijkheid’; God of het absolute. Beide betekenis gevende kaders geven houvast en houden chaos buiten de deur.
Stoker volgend kun je concluderen dat Boeddhisme een binnen wereldlijke religiositeit is. Niet zoals bij het Christendom een hemels baldakijn dat orde creëert naar Gods hand. Maar het functioneert wel als zodanig. Er zijn basisboeken die functioneren als een Bijbel. Rituelen en symbolen doen heilig aan. Leermeesters vervullen rollen als ware priesters en de nederige mens volgt. Zij worden deel van een binnen wereldlijke orde van Zen. Zo ontwikkeld elke cultuur zijn eigenheid die de leden ‘meeneemt’. Voor een buitenstaander zijn het eigenaardigheden. Dat geldt ook Bor die stopte en een mooi boek heeft gemaakt, ‘Onzen; over moderne spiritualiteit’.
Literatuur: Stoker, W. (1993). Is vragen naar zin vragen naar God? Een godsdienstwijsgerige studie over godsdienstige zingeving in haar verhouding tot seculiere zingeving. Meinema: Zoetermeer.
Peter van den Boom heeft deze boekrecensie is geplaatst op 5 januari 2017 bij Managementboek.