Professor Laurens ten Kate is filosoof, religiewetenschapper en theoloog. In zijn essay ‘Wereldtijd; de vraag van de vreemdeling’ is hij in gesprek met een aantal filosofen met Levinas en Derrida als belangrijkste inspiratiebronnen. Ik reflecteer op zijn essay vooral vanuit het perspectief van Levinas die de vreemdeling aanduidt als de Ander. Met een hoofdletter, want de Ander (hij/zij) toont zijn gelaat en daarmee zijn kwetsbaarheid als hij een beroep op ons wil doen: de vluchteling, dakloze, bedelaar of ongedocumenteerde.
| Voor het eerst gepubliceerd in Boekenkrant (voorheen Bazarow) - 19 oktober, 2025 |
Maar de vluchtelingen nemen onze identiteit niet af. Wel kunnen zij ons aanzetten tot reflectie op onze geconstrueerde normaliteit. Meestal staat die normaliteit niet ter discussie. Toch heeft iedere cultuur en ieder mens zijn eigenaardigheid en vreemdheid. Identiteit is altijd in ontwikkeling als reactie op wat er speelt binnen en buiten een cultuur. Identiteit is geen klompje goud dat je bewaart in een doosje en waar niemand aan mag komen. De vrijheid mij te openen voor de vreemdeling is een andersoortige vrijheid dan de (neoliberale) negatieve vrijheid van zelfbepaling en zelfbeschikking. Die vorm van vrijheid is dominant geworden, duldt geen barrières en dus ook niet de vreemdeling. De vrijheid die Levinas bedoelt gaat over de uitdaging de Ander in je leven te laten inbreken. En in verbinding met de vluchteling kan deze spontaan vragen stellen die mij als gastheer weer aan het denken zetten over mijzelf en onze cultuur. Dan is er sprake van een productieve verstoring van mijn comfortbubbel die kan leiden tot een nieuwe stap in mijn persoonlijk ontwikkeling en als cultuurontwikkeling voor de gemeenschap.
Het begrip vreemdeling kreeg daardoor een universele betekenis: ieder mens is namelijk ontheemd en dus een vreemdeling zonder onderscheid tussen ‘us’ en ‘them’ en omgekeerd. Zoals Sloterdijk zegt: ons leven bevat veel mogelijkheden maar geen identiteiten. Sloterdijk ziet namelijk het grote wereldinterieur als een open, voortvluchtige en lege buitenkant zonder binnenkant. In dat wereldinterieur zijn we allemaal ontheemd – niet alleen de vluchteling. Voor Derrida houdt dat in dat je de onvoorwaardelijke vreemdeling onvoorwaardelijke en absolute (politieke en juridische gronden overstijgend) gastvrijheid moet gunnen.
Er is dus sprake van een alomvattende wereldvreemdheid. Dat betekent dat als je een relatie aangaat met de vreemdeling die jou bezoekt, je jezelf bezoekt en onderzoekt. Je spiegelt en bevraagt jezelf als zijnde een ‘medevreemde’ in de ontmoeting met de Ander die daarom zoveel mogelijk oneindig anders moet blijven. Anders zou hij je niet kunnen spiegelen. Augustinus zei al: ik ben mijzelf tot vraag geworden, een ‘queeste’ als weg naar jezelf (“quaestio mihi factus sum”). De ontmoeting met de vreemdeling die bij ons aanklopt leidt dus tot een productief gesprek met mezelf en over mezelf. Een vorm van zelfdeconstructie die een aanzet kan zijn voor mijn verdere ontwikkeling. Durven we dat wel aan? Schuilt hier niet (onbewust) een bron van weerstand tegen de vluchteling? Lezers die begrippen zoals vreemdelingschap, vreemdheid en vluchteling willen doordenken, voelen zich opgenomen in de toegankelijke schrijfstijl van Ten Kate. Zijn verkennende inleiding is daar een uitstekende basis voor. Het laatste hoofdstuk in ‘Wereldtijd; de vraag van de vreemdeling’ zal de lezer verrassen met verstillend beeldmateriaal. Alle waardering ook voor Boom Uitgevers!
Levinas, E. (1987). De totaliteit en het oneindige; essay over exterioriteit. AMBO/Baarn.